Onvoltooid verleden tijd - das Präteritum
Het Präteritum is de Duitse onvoltooid verleden tijd.
Behalve in het noorden van Duitsland, is het gebruik in de spreektaal behoorlijk beperkt.
Het Präteritum wordt voornamelijk toegepast in de literatuur en in nieuwsberichten.
Een beperkte groep werkwoorden wordt in de spreektaal wel vaak in het Präteritum gebruikt.
Het gaat in elk geval om sein, haben, werden en de modale (hulp)werkwoorden.
In bijna alle andere gevallen krijgt het Perfekt, de Duitse voltooid tegenwoordige tijd, de voorkeur.
Regelmatig werkwoord - das regelmäßige Verb
stam (zwak) of gewijzigde stam (sterk) + uitgang
Regelmatig zwak en sterk
persoon |
uitgang zwak |
uitgang sterk |
ich |
-te |
- |
du |
-test |
-st |
er / sie / es |
-te |
- |
wir |
-ten |
-en |
ihr |
-tet |
-t |
sie / Sie |
-ten |
-en |
machen: ich machte, du machtest, er machte, wir machten, ihr machtet, sie machten
kommen: ich kam, du kamst, er kam, wir kamen, ihr kamt, sie kamen
- een zwak werkwoord waarvan de stam eindigt op -d, -t, -chn, -ckn, -dn, -ffn, -gn of -tm krijgt een 'e' tussen stam en uitgang
ich redete - du arbeitetest - er rechnete - es trocknete - sie ordnete - wir öffneten - ihr begegnetet - sie atmeten
- een sterk werkwoord waarvan de (Präteritum-)stam eindigt op -d of -t krijgt in de ihr- vorm en optioneel in de du-vorm een 'e' tussen stam en uitgang
finden, halten, tun: du fand(e)st / ihr fandet - du hielt(e)st / ihr hieltet - du tat(e)st / ihr tatet
- een sterk werkwoord waarvan de (Präteritum-)stam eindigt op -s, -z, -ß krijgt in de du-vorm -est of -t als uitgang
lesen, sitzen, heißen: du last / lasest - du saßt / saßest - du hießt / hießest
- een sterk werkwoord waarvan de Präteritum-stam eindigt op -e of -ie krijgt in de wir- en sie/Sie-vorm -n als uitgang
haben, werden, schreien, speien: wir/sie/Sie hatten - wir/sie/Sie wurden - wir/sie/Sie schrien - wir/sie/Sie spien
Onregelmatige werkwoorden - die unregelmäßigen Verben
De drie (werkelijk) onregelmatige werkwoorden
werkwoord |
ich |
du |
er/sie/es |
wir |
ihr |
sie / Sie |
sein |
war |
warst |
war |
waren |
wart |
waren |
haben |
hatte |
hattest |
hatte |
hatten |
hattet |
hatten |
werden ('worden') |
wurde |
wurdest |
wurde |
wurden |
wurdet |
wurden |
werden ('zullen') |
würde |
würdest |
würde |
würden |
würdet |
würden |
Modale (hulp)werkwoorden - die modalen Hilfsverben
De modale (hulp)werkwoorden en wissen combineren een Präteritum-stam met 'zwakke' uitgangen.
Voor sollen en wollen gaat het om een ongewijzigde stam, waarmee zij in het Präteritum dus volledig zwak zijn.
Modale (hulp)werkwoorden + wissen
werkwoord |
Präteritum-stam |
vormen |
dürfen |
durf |
durfte, durftest, durften, durftet |
können |
konn |
konnte, konntest, konnten, konntet |
mögen |
moch |
mochte, mochtest, mochten, mochtet |
müssen |
muss |
musste, musstest, mussten, musstet |
wissen |
wuss |
wusste, wusstest, wussten, wusstet |
Gemengde werkwoorden - die gemischten Verben
Andere werkwoorden die 'zwakke' uitgangen achter een gewijzigde stam in het Präteritum zetten noemen we 'gemengde' werkwoorden.
Gemengde werkwoorden
werkwoord |
Präteritum-stam |
vormen |
denken |
dach |
dachte, dachtest, dachten, dachtet |
bringen |
brach |
brachte, brachtest, brachten, brachtet |
kennen |
kann |
kannte, kanntest, kannten, kanntet |
rennen |
rann |
rannte, ranntest, rannten, ranntet |
brennen |
brann |
brannte, branntest, brannten, branntet |
nennen |
nann |
nannte, nanntest, nannten, nanntet |
senden |
sand |
sandte, sandtest, sandten, sandtet |
- senden kent ook volledig zwakke vormen die met name voor de betekenis 'uitzenden' worden gebruikt
- haben is in het Präteritum in feite ook een gemengd werkwoord
Sterke werkwoorden - die starken Verben
Sterke werkwoorden vormen het Präteritum met een gewijzigde stam.
Deze Präteritum-stam heeft meestal alleen een gewijzigde klinkerklank.
Bij sommige sterke werkwoorden verandert er meer aan de stam.
Werkwoorden met sterk gewijzigde stam
werkwoord |
Präteritum-stam |
vormen |
gehen |
ging |
ging, gingst, gingen, gingt |
stehen |
stand |
stand, stand(e)st, standen, standet |
tun |
tat |
tat, tat(e)st, taten, tatet |
schneiden |
schnitt |
schnitt, schnitt(e)st, schnitten, schnittet |
leiden |
litt |
litt, litt(e)st, litten, littet |
sitzen |
saß |
saß, saß(es)t, saßen, saßt |
Andere aanpassingen aan de stam hebben te maken met de lengte van de klinkerklank en de bijbehorende spellingsregels:
Klinkerklank van kort naar lang:
- een daarop volgende dubbele medeklinker wordt een enkele medeklinker
- een daarop volgende dubbele letter SS wordt een letter ß
kommen => kam, treffen => traf, fallen => fiel, bitten => bat, erschrecken => erschrak
lassen => ließ, vergessen => vergaß, messen => maß
Klinkerklank van lang naar kort:
- een daarop volgende enkele medeklinker wordt verdubbeld
- een daarop volgende letter ß wordt een letter S
reiten => ritt, streiten => stritt, gleiten => glitt, greifen => griff
beißen => biss, reißen => riss, schließen => schloss