Het Duitse werkwoord - das Deutsche Verb
Duitse werkwoorden zijn in vijf groepen in te delen:

De eerste drie groepen bevatten scheidbare werkwoorden.

Werkwoordsvervoeging begint bij de stam van het werkwoord en die is over het algemeen te vinden door de slotletters -en van de infinitief af te halen.
Bij werkwoorden op -eln en -ern en het werkwoord tun wordt de stam gevonden door alleen de slotletter -n weg te laten.



Zwak werkwoord - das schwache Verb

Een werkwoord is zwak als de stam ongewijzigd blijft in de werkwoordsvervoegingen van het Präsens en het Präteritum.

sagen: ich sage/sagte - du sagst/sagtest - er sagt/sagte - wir/sie sagen/sagten - ihr sagt/ihr sagtet



Sterk werkwoord - das starke Verb

Een sterk werkwoord kenmerkt zich door een gewijzigde werkwoordstam in het Präteritum.
In sommige gevallen is er ook een stamklankverandering in de du- en er/sie/es-vorm in het Präsens en/of het voltooid deelwoord.
Vanwege de duidelijke vormingspatronen kan worden gesproken van 'regelmatig sterke werkwoorden', ter onderscheid van de drie werkelijk onregelmatige werkwoorden.
De gewijzigde stamklinker van het sterke Duitse werkwoord komt vaak maar lang niet altijd overeen met het vergelijkbare werkwoord in het Nederlands.

trinken: ich trinke/trank - du trinkst/trankst - er trinkt/trank - wir/sie trinken/tranken - ihr trinkt/trankt
sprechen: ich spreche/sprach - du sprichst/sprachst - er spricht/sprach - wir/sie sprechen/sprachen - ihr sprecht/spracht



Gemengde werkwoorden - die gemischten Verben

Een beperkt aantal werkwoorden combineert een gewijzigde stam in het Präteritum met 'zwakke' uitgangen.
Het betreft onder andere denken, bringen, kennen, rennen, brennen, nennen en hiervan afgeleide samenstellingen.

denken: ich denke/dachte - du denkst/dachtest - er denkt/dachte - wir/sie denken/dachten - ihr denkt/dachtet



Onregelmatige werkwoorden - die unregelmäßigen Verben

De werkwoorden haben en werden zijn onregelmatig omdat de du- en er/sie/es-vormen afwijken.
Het verreweg meest onregelmatige sterke werkwoord is sein: zes unieke vormen in het Präsens en geheel gewijzigde stammen in het Präteritum en het voltooid deelwoord.



Modale (hulp)werkwoorden (+ 'wissen') - die modalen (Hilfs)verben

Een modaal (hulp)werkwoord gaat meestal samen met de infinitief van een ander werkwoord om een modaliteit toe te voegen zoals mogelijkheid of noodzakelijkheid.
Het zijn in het Duits: dürfen, können, mögen, müssen, sollen en wollen. Daarbij komt wissen omdat het op dezelfde wijze vervoegt.

In het Präsens treedt er een stamklankverandering op in de enkelvoudsvormen, behalve bij die van sollen. Bovendien ontbreekt bij de ich- en er/sie/es-vorm een uitgang.
In het Präteritum is er, behalve bij sollen en wollen, een stamklankverandering die, behalve bij müssen, afwijkt van die van de enkelvoudsvormen van het Präsens.

dürfen: ich darf/durfte - du darfst/durftest - er darf/durfte - wir/sie dürfen/durften - ihr dürft/durftet
müssen: ich muss/musste - du musst/musstest - er muss/musste - wir/sie müssen/mussten - ihr müsst/musstet