Werkwoord met voorvoegsel - das Verb mit Präfix / Vorsilbe
Het Duits kent veel werkwoorden met voorvoegsel en het gebruik ervan komt grotendeels overeen met het Nederlands.

Scheidbare voorvoegsels

Werkwoorden met een beklemtoond voorvoegsel worden gesplitst en omgewisseld (tenzij het hele werkwoord aan het einde van de zin staat).
De belangrijkste zijn: ab, an, auf, aus, bei, ein, los, mit, nach, her, hin, vor, weg, zu, zurück.

Bij het voltooid deelwoord wordt ge tussen het voorvoegsel en de rest van het werkwoord geplaatst.

Onscheidbare voorvoegsels

Onbeklemtoonde voorvoegsels worden niet gesplitst.
De belangrijkste zijn: ver, ge, be, er, ent, emp, zer, miss.

Bij het voltooid deelwoord wordt géén ge toegevoegd.

Scheidbaarheid afhankelijk van betekenis

Voorvoegsels waarbij klemtoon en daarmee wel of niet splitsing afhangt van de woordbetekenis zijn met name: durch, hinter, über, um, unter.


Voorbeelden met de Präsens, Präteritum en Perfekt (klemtoon dikgedrukt):
abfahren: ich fahre ab - ich fuhr ab - ich bin abgefahren
versprechen: ich verspreche - ich versprach - ich habe versprochen
übersetzen (vertalen) - ich übersetze - ich übersetzte - ich habe übersetzt
übersetzen (overzetten) - ich setze über - ich setzte über - ich habe übergesetzt