Tijd en datum
QUIZ: tijd en datum Duits-Nederlands
QUIZ: tijd en datum Nederlands-Duits
Tijd en datum
Duits Nederlands
Zeit (f) tijd
Tag (m) [+e] dag
Nacht (f) [Nächte] nacht
Morgen (m) (vroege) ochtend, (vroege) morgen
Vormittag (late) ochtend, (late) morgen
Mittag midden van de dag, tussen de middag
Nachmittag middag
Abend (m) avond
Stunde uur
Viertelstunde kwartier
Minute minuut
Sekunde seconde
Woche week
Wochenende (n) weekeinde, weekend
Monat (m) [+e] maand
Quartal kwartaal
Jahr jaar
Jahrzehnt decennium
Jahrhundert (n) eeuw
Jahrtausend millennium
heute vandaag
morgen morgen
übermorgen overmorgen
gestern gisteren
vorgestern eergisteren
heute Morgen vanochtend (vroeg), vanmorgen (vroeg)
heute Vormittag vanochtend (laat), vanmorgen (laat)
heute Nachmittag vanmiddag
heute Abend vanavond
heute Nacht vannacht
Montag maandag
Dienstag dinsdag
Mittwoch woensdag
Donnerstag donderdag
Freitag vrijdag
Samstag zaterdag
Sonntag zondag
Januar januari
Februar februari
März maart
April april
Mai mei
Juni juni
Juli juli
August augustus
September september
Oktober oktober
November november
Dezember december
Jahreszeit jaargetijde
Saison (f) seizoen
Frühling lente, voorjaar
Frühjahr voorjaar, lente
Sommer zomer
Herbst herfst, najaar
Winter winter
Sonnenaufgang zonsopkomst
Sonnenuntergang zonsondergang
Dämmerung schemering, schemer
Mitternacht middernacht
Datum (n) datum
Kalender (m) kalender
Geburtstag verjaardag [geboortedag]
Jahrestag verjaardag, jubileum [jaarlijkse herdenkingsdag]
Jubiläum jubileum
Nationalfeiertag nationale feestdag
Tagesordnung agenda [ook: orde van de dag]
Uhr (f) klok, uurwerk, horloge; uur [kloktijd]
Schlafenszeit bedtijd

Relatieve tijdsaanduiding is verder mogelijk door gebruik van woorden als dieser, nächste, kommend, letze en vergangen.
Let op de verbuigingen: dieser is een aanwijzend voornaamwoord uit de der-Groep, de rest is bijvoeglijk naamwoord.
diese Woche = deze week
nächster Monat = volgende maand
kommendes Jahr = komend jaar
letzte Saison = vorig seizoen
vergangenes Jahrhundert = afgelopen eeuw

Om aan te geven dat iets 'over een bepaalde tijd' plaatsvindt wordt het voorzetsel in gebruikt:
in einer Stunde = over een uur
in einem Jahr = over een jaar

Spreken over een tijdstip of periode in het verleden kan door een tijdseenheid of -aanduiding vooraf te laten gaan door het voorzetsel vor.
Das war vor langer zeit. = Dat was lang geleden.
Ich habe vor einer halben Stunde eine Sternschnuppe gesehen. = Ik heb een half uur geleden een vallende ster gezien.
Vor einem Monat war er noch nie im Ausland gewesen. = Een maand geleden was hij nog nooit in het buitenland geweest.

Een alternatief is om achter een bepaalde tijdsperiode het bijwoord her te plaatsen.
Dat kan echter alleen in het Präsens met gebruik van het werkwoord sein (ist).
Es ist schon so lange her. = Het is al zolang geleden.
Es ist zwei Jahre her, dass ich zuletzt eine Sternschnuppe gesehen habe. = Het is twee jaar geleden dat ik voor het laatst een vallende ster heb gezien.




Kloktijd in het Duits

Het spreken over kloktijd komt grotendeels overeen met het Nederlands.
De meest gebruikte zin om te vragen naar de tijd is:
Wie spät ist es?
Een alternatief is:
Wie viel Uhr ist es?

Antwoorden met een heel uur kan met:
Es ist ... Uhr

Let op: één uur precies wordt aangegeven met ein in plaats van eins.
Het 24-uurssysteem kan worden gebruikt, bijvoorbeeld als nauwkeurigheid in minuten een rol speelt:
Es ist ... Uhr ...

In normaal taalgebruik wordt het 12-uurssysteem gebruikt waarbij afronding op een vijftal minuten de norm is.
Een kwartier wordt in het kader van kloktijd afgekort tot Viertel.

Na halb wordt het eerstvolgende hele uur gegeven, net als in het Nederlands ('half op weg naar het volgende uur').
In oostelijk en zuidelijk Duitsland wordt dit systeem ook wel toegepast op kwartieren.
Bovendien wordt daar vaker tot tien minuten voor en na het half uur gerekend.
viertel sieben = kwart over zes (een kwart op weg naar zeven uur)
drei viertel sieben = kwart voor zeven (drie kwart onderweg naar zeven uur)
zehn vor halb eins = tien voor half één
zehn nach halb vier = tien over half vier

Het verduidelijken van het dagdeel kan met behulp van am (an+dem) of in der voor Nacht:
am Morgen, am Vormittag, am Mittag, am Nachmittag, am Abend, in der Nacht

Een alternatief is het gebruik van het bijwoordelijk genitief van het dagdeel:
morgens, vormittags, mittags, nachmittags, abends, nachts

Op dezelfde twee manieren kan worden gesproken over een dag in de week:
am Montag / montags = op maandag / maandags
am Mittwoch / mittwochs = op woensdag / woensdags

Korte zinnen aangaande tijd
Italiaans Nederlands
Wie spät ist es? Hoe laat is het?
Wie viel Uhr ist es? Hoe laat is het?
Es ist ... Uhr. Het is ... uur.
Es ist Mitternacht. Het is middernacht (0:00).
Um wie viel Uhr? (Om) hoe laat?
Es ist kurz vor/nach ... Het is bijna / net na...
Es ist gleich/fast ... Het is bijna...
Es ist etwa ... Het is ongeveer...
Gegen .... (Uhr) Tegen/rond ... (uur)
Jeden Tag. Elke dag.
Täglich. Dagelijks.
...mal am/pro Tag. ... keer per dag.
...mal täglich. ... maal daags.




Datum in het Duits

Een cijfermatige datum wordt in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland gescheiden door punten (bijv. 29.02.2024).
Gecombineerd met een maand in tekst wordt een dag in cijfers gevolgd door een punt om er een rangtelwoord van te maken.

Om aan te geven dat iets in een bepaald jaar is of zal gebeuren wordt in het Duits geen voorzetsel gebruikt.
Voor een specifieke datum en ook voor het weekeinde wordt am (an+dem) gebruikt.
1988 wurde mein Bruder geboren. = In 1988 werd mijn broer geboren.
Mein Bruder wurde 1988 geboren. = Mijn broer werd in 1988 geboren.
Er wurde geboren am 12.08.1988. = Hij is geboren op 12-08-1988.
Er wurde geboren am 12. August 1988. = Hij is geboren op 12 (de twaalfde) augustus 1988.
Was machst du am Wochenende? = Wat doe je in het weekeinde?

Korte voorbeeldzinnen aangaande datum
Italiaans Nederlands
Welcher Tag ist heute? Welke dag is het (vandaag)?
Heute ist Mittwoch. Het is vandaag woensdag.
Der Wievielte ist heute? De hoeveelste is het vandaag?
Heute ist der 4. (vierte) August. Het is vandaag 4 augustus.
Heute ist der vierte Achte. Het is vandaag 4 augustus.
Es war Donnerstag 1. August 2019. Het was donderdag 1 augustus 2019.
Wann hast du Geburtstag? Wanneer ben jij jarig?
Ich habe Geburtstag am 8. Dezember. Ik ben jarig op 8 december.
Er hat am 12. August Geburtstag. Hij is jarig op 12 augustus.
Ich wurde 1982 geboren. Ik ben geboren in 1982.
Am 25. Dezember ist Weihnachten. Op 25 december is het Kerst.
Das Jahr 2000. Het jaar 2000.
Die (19)90er/neunziger Jahre. De jaren (negentien)negentig.
Das 20. Jahrhundert. De 20e eeuw.
vor/nach Christus voor/na Christus
Vom 6. Juli bis zum 28 Juli. Van 6 juli tot en met 28 juli.
Von Samstag, den 6. Juli, bis Sonntag, den 28 Juli. Van zaterdag 6 juli tot zondag 28 juli.
Von 1988 bis 2007. Van 1988 tot 2007.





Feestdagen in Duitsland
datum Duits Nederlands soort
1 januari Neujahr(stag) Nieuwjaar(sdag) kalender
een vrijdag tussen 20 maart en 23 april Karfreitag Goede Vrijdag religieus
een maandag tussen 23 maart en 26 april Ostermontag Paasmaandag religieus
1 mei Erster Mai, Tag der Arbeit Dag van de Arbeid politiek
40 dagen na Pasen (Christi-)Himmelfahrt(stag) Hemelvaart(sdag) religieus
50 dagen na Pasen Pfingsten Pinksteren religieus
3 oktober Tag der Deutschen Einheit Dag van de Duitse eenheid staatsgeschiedenis
25-26 december Weihnachten Kerstfeest religieus