Samengestelde werkwoordsvormen
Voltooid tegenwoordige tijd - das Perfekt
Vorming: vorm van sein of haben + voltooid deelwoord
Sein wordt als hulpwerkwoord gebruikt:
- als het werkwoord beweging uitdrukt
- als het werkwoord een handeling aangeeft waarop je geen invloed hebt omdat het zich vanzelf voltrekt (zoals passieren en sterben)
- bij de werkwoorden bleiben, sein en werden
Haben wordt als hulpwerkwoord gebruikt:
- bij het werkwoord haben
- bij de modale hulpwerkwoorden + wissen
- in de overige gevallen
Wir sind 10 km spaziert. Ich bin nach Hause gefahren.
Was ist passiert? Er ist gestorben.
Ich bin zu Hause geblieben. Ich bin krank gewesen.
Ich habe Glück gehabt.
Wir haben es nicht gewusst.
Ich habe gearbeitet.
Voltooid verleden tijd - das Plusquamperfekt
Vorming: vorm van sein of haben in de onvoltooid verleden tijd (war/hatte) + voltooid deelwoord
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt voor een gebeurtenis of handeling die vooraf ging aan een andere gebeurtenis of handeling in het verleden.
Nachdem ich mir die Zähne geputzt hatte, ging ich ins Bett. = Nadat ik mijn tanden had gepoetst, ging ik naar bed.
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd - das Futur 1
Vorming: vorm van het werkwoord werden + hele werkwoord.
Net als in het Nederlands wordt, met name in de spreektaal, in veel gevallen de gewone tegenwoordige tijd gebruikt in plaats van de toekomende tijd.
Het toekomstige aspect wordt dan simpelweg aangegeven met een bijwoord of bijwoordelijke bepaling van tijd, zoals 'morgen'.
De Futur I wordt vooral gebruikt voor:
- voorspellingen (bijv. voor het weer)
- beloften
- verwachtingen (i.c.m. met wohl)
- geboden en verboden, dwingender dan de gebiedende wijs
Es wird heute regnen. = Het zal vandaag regenen.
Ich werde morgen da sein. = Ik zal er morgen zijn.
Er wird wohl nicht kommen. = Hij zal wel niet komen.
Du wirst das nicht tun! = Jij zult dat niet doen!
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd - das Futur 2
Vorming: vorm van het werkwoord werden + voltooid deelwoord + vorm van het hulpwerkwoord haben
Net als in het Nederlands wordt deze tijdsvorm nauwelijks gebruikt in de schrijftaal en vrijwel niet gebruikt in de spreektaal.
Het kan worden gebruikt om aan te geven dat iets reeds gebeurd zal of kan zijn in de toekomst voordat iets anders zal of kan gebeuren.
Ich werde das gesagt haben. = Ik zal dat hebben gezegd.