Naamvallen - die Kasus / Fälle
Het Duits kent vier naamvallen:
  1. der Nominativ (nominatief): onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde
  2. der Genitiv (genitief): bijvoeglijke bepaling (waarbij eerste zelfst.nw. bezit, onderdeel of eigenschap is van tweede zelfst.nw.)
  3. der Dativ (datief): meewerkend voorwerp
  4. der Akkusativ (accusatief): lijdend voorwerp
Behalve bovengenoemde functies in de zin kunnen voorzetsels, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden de keuze voor een naamval beïnvloeden.
De genitief wordt in de spreektaal minder gebruikt dan in de schrijftaal.

QUIZ: vertaal de herhalende zinsdelen naar het Duits volgens de naamvallen

Der-groep

Bepaald lidwoord (der-groep)
naamval mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
Nominativ der die das die
Genitiv des der des der
Dativ dem der dem den
Akkusativ den die das die

Naast de bepaalde lidwoorden behoren ook de twee aanwijzende en vijf onbepaalde voornaamwoorden uit de onderstaande tabel tot de der-groep.
Dat wil zeggen dat zij dezelfde uitgangen hebben, waarbij: die => uitgang -e, das => uitgang -es.

Woorden van de der-groep
Duits Nederlands
dies- deze, dit
jen- die, dat
all- al, alle
solch- zulk(e), zo'n
welch- welk(e)
manch- sommige, menig(e)
jed- elk(e), ieder(e)

Ein-groep

De ein-groep bestaat naast de onbepaalde lidwoorden en kein- uit de bezittelijke voornaamwoorden (zie pagina 'Voornaamwoorden').

Onbepaald lidwoord (ein-groep)
naamval mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
Nominativ ein eine ein keine
Genitiv eines einer eines keiner
Dativ einem einer einem keinen
Akkusativ einen eine ein keine




Patronen herkennen

De naamvallen hebben per geslacht kenmerkende slotletters voor de woorden uit de der- en ein-groep en de persoonlijke voornaamwoorden.
De drie afwijkingen daarop zijn nominatief mannelijk (der, er, maar ein i.p.v. einer) en nominatief en accusatief onzijdig (das, es maar ein, i.p.v. eines).
Verder doen de (sterk verouderde) persoonlijke voornaamwoorden genitief niet mee.

Naamvalsuitgangen
R der, (k)ein(er), er/ihr
E die, (k)eine, sie
S das/des, ein(es), es
N den, (k)einen, ihn(en)
M dem, einem, ihm

QUIZ: geef snel en foutloos de slotletters van de Duitse naamvallen