Menselijk lichaam - der menschliche Körper
QUIZZEN: menselijk lichaam Duits-Nederlands deel 1 - deel 2
QUIZZEN: menselijk lichaam Nederlands-Duits deel 1 - deel 2
Menselijk lichaam (deel 1)
Duits Nederlands
Körper (m) lichaam
Körperteil (m) lichaamsdeel
Leib lijf
Kopf (m) hoofd
Gehirn, Hirn (n) hersenen, brein
Haut (f) [Häute] huid
Haar haar
Auge (n) oog
Ohr [+en] oor
Nase neus
Mund (m) [Münder] mond
Zunge tong
Zahn (m) tand
Hals (m) hals
Kehle keel
Nacken (m) nek
Schulter (f) schouder
Arm (m) [+e] arm
Hand (f) [Hände] hand
Finger (m) vinger
Brust (f) [Brüste] borst
Bauch (m) buik
Rücken (m) rug
Bein been [ook: poot v.e. meubelstuk]
Fuß (m) voet [ook als lengtemaat]
Zeh (m) [+en], Zehe (f) teen
Herz [+en] hart
Lunge long
Niere nier
Darm (m) darm
Magen (m) maag
Muskel (m) [+n] spier
Knochen (m) bot
Rippe rib
Blut bloed
Sehne pees
Nerv (m) [+en] zenuw
Gelenk gewricht [ook: scharnier [techniek]]
Schädel (m) schedel
Gesicht [+er] gezicht
Backe wang; bil [informeel]
Wange [formeel] wang
Kinn (n) kin
Kiefer (m) kaak [als vrouwelijk woord: den, pijnboom]
Augenbraue wenkbrauw
Wimper (f) wimper
Bart (m) baard
Schnurrbart snor
Lippe lip
Gebiss gebit [ook: bit [mondstuk voor paarden]]
Backenzahn kies
Zahnfleisch tandvlees
Schilddrüse schildklier
Speiseröhre slokdarm
Ellbogen, Ellenbogen (m) elleboog
Handgelenk pols
Daumen (m) duim
Nagel (m) [Nägel] nagel [ook: spijker]
Achselhöhle oksel [vaak verkort tot Achsel, wat ook 'schouder' kan betekenen]
Brustwarze tepel
Leber (f) lever
(Bauch)nabel (m) navel
(Harn)blase (urine)blaas [Blase ook: blaar; bel, bubbel]
Hüfte heup
Becken bekken [ook: kom, waterbekken; cimbaal]
Knie (n) knie
Knöchel (m) enkel [Fußknöchel]; knokkel [Fingerknöchel]
Ferse hiel

Menselijk lichaam (deel 2)
Duits Nederlands
Organ orgaan
Wirbelsäule wervelkolom
Rückgrat (n) ruggengraat
Blutgefäß bloedvat
Ader (f) ader, bloedvat
Vene ader
Arterie {iə} slagader
Schlagader slagader
Pulsader slagader
Aorta (f) aorta
Hauptschlagader aorta
Geschlechtsteil (n/m) geslachtsdeel
Penis (m) penis
Vagina (f) vagina
Scheide vagina, schede [ook: schede als omhulsel v.e. steekwapen]
Anus (m) [Ani] anus
After (m) anus
Gesäß (n) kont, achterwerk, zitvlak
Hintern (m) [informeel] kont, achterwerk, achterste, billen
Po (m) [informeel] kont, achterwerk, bips
Leiste lies [ook: plint, lijst]
Oberschenkel (m) bovenbeen, dij
Unterschenkel onderbeen
Schienbein scheenbeen
Wade kuit
Luftröhre luchtpijp
Atemwege (m-pl) luchtwegen
Rumpf (m) romp
Brustkorb (m) borstkas, ribbenkast
Gliedmaße ledemaat [soms verkort tot Glied]
Gallenblase galblaas
Bauchspeicheldrüse alvleesklier
Milz (f) milt
Blinddarm blinde darm
Dickdarm dikke darm
Dünndarm dunne darm
Mastdarm endeldarm
Harnleiter (m) urineleider
Prostata (f) prostaat
Gebärmutter (f) baarmoeder
Eierstock (m) eierstok
Hoden (m) zaadbal, teelbal, testikel
Stirn (f) voorhoofd
Hinterkopf achterhoofd
Augenhöhle oogkas
Augenlid ooglid
Pupille pupil
Iris (f) iris, regenboogvlies
Regenbogenhaut regenboogvlies, iris
Netzhaut netvlies, retina
Retina (f) retina, netvlies
Linse lens
Ohrläppchen oorlel
Schläfe slaap
Gaumen (m) gehemelte, verhemelte
Kehlkopf strottenhoofd
Zwerchfell middenrif
Rückenmark ruggenmerg
Skelett skelet, geraamte
Verdauungstrakt (m) spijsverteringsstelsel
Speichel (m) speeksel, spuug
Spucke [informeel] spuug, speeksel
Urin (m) urine
Stuhl(gang) (m) ontlasting, stoelgang, poep [Stuhl ook: stoel]
Kot (m) [formeel] uitwerpselen
kleine(r) Finger pink
Faust (f) [Fäuste] vuist
Schoß (m) schoot