Aanvoegende wijs - der Konjunktiv
De aanvoegende wijs of conjunctief (in het Duits Konjunktiv) wordt gebruikt om niet-feitelijke informatie weer te geven.
Het is een werkwoordswijs die bestaat naast de 'normale' aantonende wijs (Indikativ).

In het Nederlands is de functie van de aanvoegende wijs overgenomen door de inzet van modale (hulp)werkwoorden en zou/zouden, de verleden tijd van zullen.
De oude vormen zijn bewaard gebleven in vaste uitdrukkingen: men neme, koste wat het kost, zegge en schrijve, het zij zo, gelieve, moge de beste winnen, als het ware, dankzij.

In het Duits is het gebruik van de Konjunktiv ook sterk aan het teruglopen maar nog niet verdwenen.
De Duitse Konjunktiv bestaat uit verschillende constructies, waarbij de uitgangen van de Konjunktiv I en II lijken op die van het Präteritum Indikativ.

Uitgangen Konjunktiv I en II
persoon uitgang
ich -e
du -est
er / sie / es -e
wir -en
ihr -et
sie / Sie -en




Konjunktiv I

stam + uitgang
De Konjunktiv I wordt gebruikt voor de indirecte rede: het weergeven van iemands uitspraak, gedachte, vraag of wens zonder direct te citeren.
De werkwoordsstam blijft altijd ongewijzigd.

Bij exacte gelijkenis van de Konjunktiv I met het Präsens Indikativ wordt uitgeweken naar de Konjunktiv II.
Identiek zijn in alle gevallen de wir- en sie/Sie-vorm, meestal ook de ich-vorm en soms de du- en ihr-vorm.
In de schrijftaal is het vooral de er/sie/es-vorm die nog wel eens wordt gebruikt.
In de spreektaal komt de Konjunktiv I bijna niet meer voor en worden ook unieke vormen ingeruild voor de Konjunktiv II of III of het Präsens Indikativ.

In de Konjunktiv I kent alleen sein enkele afwijkingen:
Een Konjunktiv I kan ondermeer worden toegepast in een bijzin met dass of in een hoofdzin.

Der Mann sagt, dass du einen guten Job machest. = De man zegt dat jij goed werk levert.
Er denkt, er mache auch einen guten Job. = Hij denkt dat hij ook goed werk levert.



Konjunktiv II

De Konjunktiv II wordt gebruikt als er sprake is van een onwerkelijkheid: iets wat op dat moment niet zo is of kan zijn.
Daaronder vallen het uiten van een wens, twijfel of aansporing.
Het kan ook worden ingezet als beleefdheidsvorm en als vervanging van de Konjunktiv I.

De vormen van de Konjunktiv II zijn afgeleid van het Präteritum Indikativ.
Sterke werkwoorden krijgen daarbij een Umlaut op een stamklinker a, o of u.

Bij exacte gelijkenis van de Konjunktiv II met het Präteritum Indikativ wordt uitgeweken naar de vervangende Konjunktiv (III).

Zwak werkwoord

stam + t + uitgang
Alle vormen komen exact overeen met het Präteritum Indikativ.
Om die reden wordt de Konjunktiv II van het zwakke werkwoord vrijwel niet meer gebruikt.

Sterk en gemengd werkwoord

(gewijzigde) Präteritum-stam + uitgang
De Präteritum-stam wordt gebruikt met daarbij een Umlaut op een stamklinker a, o of u.
Uitzonderingen zijn de gemengde werkwoorden kennen, rennen, brennen en nennen, die de oorspronkelijke stam gebruiken.
Bij een sterk werkwoord is op zijn minst een deel van de vormen onderscheidend (zie dikgedrukte voorbeelden hieronder).

kommen: ich käme, du kämest/kämst, er/sie/es käme, wir kämen, ihr kämet/kämt, sie/Sie kämen
schreiben: ich schriebe, du schriebest, er/sie/es schriebe, wir schrieben, ihr schriebet, sie/Sie schrieben
halten: ich hielte, du hieltest, er/sie/es hielte, wir hielten, ihr hieltet, sie/Sie hielten

In de spreektaal is het gebruikelijk om ook alle vormen van het sterke werkwoord te vervangen door de Konjunktiv III.

Onregelmatige werkwoorden en modale (hulp)werkwoorden

Sein en haben en de modale hulpwerkwoorden + wissen gebruiken onderstaande stammen voor de Konjunktiv II (zonder de extra 'e' in de uitgangen).
Behalve voor mögen (zie opmerking onder de tabel) wordt voor deze werkwoorden de vervangende Konjunktiv III in principe niet gebruikt.

Stammen Konjunktiv II
persoon stam Konjunktiv II
sein wäre
haben hätte
werden würde
dürfen dürfte
können könnte
mögen möchte *
müssen müsste
sollen sollte
wollen wollte
wissen wüsste

Wie schön wäre es, wenn ich zaubern könnte. = Hoe mooi zou het zijn, als ik kon toveren.



Vervangende Konjunktiv (III)

Konjunktiv II van werden + infinitief
Deze constructie is de oorspronkelijke Futur I van de Konjunktiv II.
Het dient als vervanging van de Konjunktiv I of II om een onderscheidende conjunctiefsvorm te verkrijgen.
In de spreektaal wordt de Konjunktiv III in zijn algemeenheid steeds meer gebruikt in plaats van de Konjunktiv I en II.

Konjunktiv II van werden
werkwoord ich du er/sie/es wir ihr sie / Sie
werden würde würdest würde würden würdet würden

Er kommt heute Abend nicht. => Feit: Hij komt vanavond niet.
Er sagte, dass er heute Abend nicht komme. => Indirecte rede: Hij zei dat hij vanavond niet komt (archaïsch: kome).

Ich sagte, dass ich Morgen nicht komme. => Komt overeen met de tegenwoordige tijd.
Ich sagte, dass ich Morgen nicht käme. <= Daarom ter vervanging de Konjunktiv II.
Ich sagte, dass ich Morgen nicht kommen würde. <= In de spreektaal wordt meestal direct de Konjunktiv III toegepast.

Hätte ich mehr zeit, dan würde ich auf jeden Fall kommen => Onwerkelijkheid: Had ik meer tijd, dan zou ik zeker komen.
Ich wäre dir dankbar, wenn du das für mich tun würdest. => Mogelijkheid: Ik zou dankbaar zijn als jij dat voor mij zou (willen) doen.
Könnten Sie mir bitte helfen? => Beleefdheid: Zou u mij alstublieft kunnen helpen?



Konjunktiv I en II in de verleden tijd

De Konjunktiv kan ook in de verleden tijd worden gezet.

Konkjunktiv I Vergangenheit

Konjunktiv I van haben/sein + voltooid deelwoord

Konjunktiv I van haben en sein
werkwoord ich du er/sie/es wir ihr sie / Sie
haben habe habest habe haben habet haben
sein sei sei(e)st sei seien seiet seien

Der Mann sagt, dass du einen guten Job gemacht habest. = De man zegt dat jij goed werk hebt geleverd.

Konkjunktiv II Vergangenheit

Konjunktiv II van haben/sein + voltooid deelwoord

Konjunktiv II van haben en sein
werkwoord ich du er/sie/es wir ihr sie / Sie
haben hätte hättest hätte hätten hättet hätten
sein wäre wärest wäre wären wäret wären

Wenn ich das gewusst hätte, wäre ich nicht gekommen = Als ik dat had geweten was ik niet gekomen.

De Konjunktiv I en II worden, mede vanwege gelijkenis met andere tijden, zelden in de toekomende tijd gebruikt.




Konjunktiv in de lijdende vorm

De Konjunktiv kan eveneens in de lijdende vorm (Passiv) worden gezet in verschillende tijden.
Het verschil met de lijdende vorm van de Indikativ zit telkens in het eerste woord van de constructie:
werden en sein staan in de Konjunktiv I of II in plaats van in het Präsens of het Präteritum.

Konjunktiv I / II Passiv Gegenwart:
Konjunktiv I / II van werden + voltooid deelwoord

Konjunktiv I / II Passiv Vergangenheit:
Konjunktiv I / II van sein + voltooid deelwoord + worden

Konkunktiv I / II Passiv Futur I / II:
Konjunktiv I / II van werden + voltooid deelwoord + werden
Konjunktiv I / II van werden + voltooid deelwoord + worden + sein