Datief - der Dativ
De datief is de naamval van het meewerkend voorwerp.

De datief wordt in het Duits wel Wem-Fall genoemd omdat het meewerkend voorwerp vaak gelijk is aan het antwoord op de vraag 'wem?' ('aan/voor wie?').
Het meewerkend voorwerp kan meestal worden bevestigd als vervanging ervan door 'aan/voor hem' een grammaticaal kloppende zin oplevert.
De Duitse datief wordt tevens gebruikt in gevallen, bijvoorbeeld na bepaalde voorzetsels en werkwoorden, waarin het zinsdeel niet een meewerkend voorwerp hoeft te bevatten.

Naamvallen datief
soort mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
bepaald lidwoord dem der dem den
onbepaald lidwoord einem einer einem keinen
pers. vnw. ihm ihr ihm ihnen
bijv. nw. sterk -em -er -em -en
bijv. nw. zwak -en -en -en -en


Gebruik van de datief

De datief duidt meestal de ontvanger van een actie of situatie aan. Enkele vormen van gebruik:

Daarnaast wordt in de spreektaal nogal eens een datief gebruikt in constructies waar eigenlijk een genitief wordt gevraagd.

Meestvoorkomende voorzetsels die om de datief vragen:

mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer, entgegen, gegenüber

Voorzetsels die om de datief vragen afhankelijk van het gebruik in de zin

Negen voorzetsels van plaats worden met een datief gecombineerd als het een tijdsbepaling of een vaste locatie (een 'zich bevinden') betreft (zie ook pagina 'Keuzevoorzetsels'):
an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen

Werkwoorden die vaak met de datief worden gecombineerd en in de werkwoordenlijst staan:

glauben, antworten, helfen, zuhören, passieren, fehlen, begegnen, gelingen, folgen, danken, dienen, vergeben, verzeihen, nutzen, gehorchen, raten, ähneln, genügen, befehlen, misslingen, drohen, abraten, (ver)trauen, entsprechen, gehören, wehtun, gefallen, gratulieren, passen, widersprechen, schmecken, schaden, beitreten
Er glaubt dem Mann. (Hij gelooft de man)
Sie antwortet den Männern. (Zij antwoordt / reageert op de mannen)
Er hilft der alten Frau. (Hij helpt de oude vrouw)
Die Schüler hören dem Lehrer zu. (De leerlingen luisteren naar de leraar)
Ist ihm etwas passiert? (Is er iets met hem gebeurd?)
Du fehlst mir. (Ik mis je)
ich bin ihm kürzlich begegnet. (Ik ben hem onlangs tegengekomen)
Es gelang mir nicht. (Het lukte mij niet)
Sie folgen meinem Plan. (Zij volgen mijn plan)
Wir danken Ihnen für Ihre Hilfe. (Wij danken u voor uw hulp)
Es dient einem guten Zweck. (Het dient / is voor een goed doel)
Let op: voorzetsels wegen zwaarder bij het bepalen van de naamval.
Der Coach antwortet nicht auf die schwere Frage. (De coach antwoordt / reageert niet op de moeilijke vraag)

Bijles Duits: uitlegvideo's en oefeningen m.b.t. derde naamval (les 20)

Vergelijking met het Nederlands

  • (aan) heM => ihm / dem / einem
  • (aan) haaR => ihr / der / einer
  • hun / (aan) heN => ihnen / den / einen