Het Duitse werkwoord - das Deutsche Verb
Duitse werkwoorden zijn voor het gemak in te delen in drie groepen:
- regelmatig zwakke en sterke werkwoorden
- (werkelijk) onregelmatige werkwoorden
- modale hulpwerkwoorden + 'wissen'
Zwak werkwoord - das schwache Verb
Een werkwoord is zwak als alle werkwoordsvervoegingen worden gevormd door achterzetsels terwijl de stam ongewijzigd blijft.
sagen
o.t.t: ich sage, du sagst, er/sie/es sagt, wir sagen, ihr sagt, sie sagen
o.v.t.: ich sagte, du sagtest, er/sie/es sagte, wir sagten, ihr sagtet, sie sagten
volt. d.w.: gesagt
Sterk werkwoord - das starke Verb
Een sterk werkwoord kenmerkt zich door verandering van de stamklank in de onvoltooid verleden tijd en in veel gevallen ook in het voltooid deelwoord.
Het sterke werkwoord kan als regelmatig worden gezien omdat er vaste patronen te herkennen zijn. Er zijn wel relatief veel patronen en er zijn de nodige uitzonderingen (zie pagina over Präteritum).
De stamklanken van sterke Duitse werkwoorden komen vaak maar lang niet altijd overeen met het Nederlands.
trinken
o.v.t.: ich trank, du trankst, er/sie/es trank, wir tranken, ihr trankt, sie tranken
volt. d.w.: getrunken
Sommige sterke werkwoorden ondergaan bovendien een klinkerwisseling in de tweede en derde persoon enkelvoud in de onvoltooid tegenwoordige tijd (zie pagina over Präsens).
Gemixte werkwoorden - die gemischten Verben
Dit zijn zwakke werkwoorden: ze hebben de uitgangen van een zwak werkwoord en geen stamklankverandering in de tegenwoordige tijd.
Ze hebben echter wel een gewijzigde stam in de onvoltooid verleden tijd.
Het betreft o.a.: denken, bringen, kennen, rennen, brennen.
Onregelmatige werkwoorden - die unregelmäßige Verben
De drie (werkelijk) onregelmatige werkwoorden zijn: sein, haben, werden.
Modale (hulp)werkwoorden (+ wissen) - die modalen (Hilfs)verben
Een modaal (hulp)werkwoord gaat altijd samen met de infinitief van een ander werkwoord. Ze voegen een modaliteit toe zoals mogelijkheid of noodzakelijkheid.
In het Duits zijn de modale (hulp)werkwoorden: dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen.
Kenmerkend is dat in de onvoltooid tegenwoordige tijd de enkelvoudsvormen een stamklankverandering ondergaan behalve sollen. Daarbij hebben de eerste en derde persoon geen uitgang.
Hoewel geen modaal (hulp)werkwoord kent wissen hetzelfde patroon van vervoeging.