Vormingspatronen van sterke werkwoorden uit de werkwoordenlijst

A - U - A

tragen - trug - getragen
wachsen - wuchs - gewachsen
fahren - fuhr - gefahren
waschen - wusch - gewaschsen
schlagen - schlug - geschlagen
graben - grub - gegraben
laden - lud - geladen
schaffen - schuf - geschaffen

• Hint: vergelijkbare Nederlandse sterke werkwoorden hebben in de o.v.t. dezelfde stamklank als het Duitse Präteritum: droeg, voer, sloeg, groef.

A - IE - A

halten - hielt - gehalten
schlafen - schlief - geschlafen
fallen - fiel - gefallen
lassen - ließ - gelassen
raten - riet - geraten
blasen - blies - geblasen

• Hint: vergelijkbare Nederlandse sterke werkwoorden hebben in de o.v.t. dezelfde stamklank als het Präteritum: hield, sliep, viel, liet, ried [verouderd], blies.
• Opmerking: de dubbele S in lassen wordt in het Präteritum omgezet in ß.

Afwijkend

fangen - fing - gefangen

• Hint: bij werkwoorden met stamklinker A is het voltooid deelwoord altijd ge + ongewijzigd infinitief.

E - A - O

sprechen - sprach - gesprochen
helfen - half - geholfen
nehmen - nahm - genommen
sterben - starb - gestorben
treffen - traf - getroffen
brechen - brach - gebrochen
gelten - galt - gegolten
werfen - warf - geworfen
stehlen - stahl - gestohlen
stechen - stach - gestochen
befehlen - befahl - befohlen
erschrecken - erschrak - erschrocken

• Hint: alle vergelijkbare Nederlandse voltooide deelwoorden hebben eveneens de stamklinker O.
• Opmerking: bij erschrecken vervalt de letter C in het Präteritum (waardoor een lange A-klank ontstaat).

E - A - E

geben - gab - gegeben
lesen - las - gelesen
sehen - sah - gesehen
vergessen - vergaß - vergessen
genesen - genas - genesen
geschehen - geschah - geschehen
(bei)treten - trat (bei) - (bei)getreten
messen - maß - gemessen

• Hint: de vergelijkbare Nederlandse voltooide deelwoorden hebben eveneens stamklinker E of anders tweeklank IE.
  

Afwijkend

gehen - ging - gegangen
essen - aß - gegessen
stehen - stand - gestanden
heben - hob - gehoben
schmelzen - schmolz - geschmolzen

EI - I - I

reiten - ritt - geritten
streiten - stritt - gestritten
gleichen - glich - geglichen
gleiten - glitt - geglitten
beißen - biss - gebissen
unterstreichen - unterstrich - unterstrichen
greifen - griff - gegriffen
reißen - riss - gerissen
kneifen - kniff - gekniffen

• Hint: bij deze werkwoorden eindigt de stam op t, f, ß of ch (stemloze klanken uit het bekende ezelsbruggetje "'t kofschip").
• Opmerking: de stammedeklinker verdubbelt en ß wordt omgezet in SS (bijv. ritt, geritten; biss, gebissen).

EI - IE - IE

schweigen - schwieg - geschwiegen
bleiben - blieb - geblieben
schreiben - schrieb - geschrieben
scheinen - schien - geschienen
steigen - stieg - gestiegen
verzeihen - verzieh - verziehen
leihen - lieh - geliehen
entscheiden - entschied - entschieden
vermeiden - vermied - vermieden
weisen - wies - gewiesen
treiben - trieb - getrieben
reiben - rieb - gerieben
gedeihen - gedieh - gediehen

Afwijkend

heißen - hieß - geheißen
schreien - schrie - geschrien (+n i.p.v. +en)
speien - spie - gespien (+n i.p.v. +en)
schneiden - schnitt - geschnitten
leiden - litt - gelitten

I - A - O

gewinnen - gewann - gewonnen
schwimmen - schwamm - geschwommen
beginnen - begann - begonnen
ersinnen - ersann - ersonnen

• Hint: deze werkwoorden hebben een verdubbelde stammedeklinker.

I - A - U

trinken - trank - getrunken
singen - sang - gesungen
springen - sprang - gesprungen
finden - fand - gefunden
gelingen - gelang - gelungen
verschwinden - verschwand - verschwunden
stinken - stank - gestunken
klingen - klang - geklungen
zwingen - zwang - gezwungen
verbinden - verband - verbunden
sinken - sank - gesunken

Afwijkend

sitzen - saß - gesessen
erklimmen - erklomm - erklommen
bitten - bat - gebeten

IE - O - O

fliegen - flog - geflogen
verlieren - verlor - verloren
fliehen - floh - geflohen
schließen - schloss - geschlossen
riechen - roch - gerochen
genießen - genoss - genossen
schieben - schob - geschoben
schießen - schoss - geschossen
wiegen - wog - gewogen
biegen - bog - gebogen
fließen - floss - geflossen
kriechen - kroch - gekrochen
bieten - bot - geboten

• Opmerking: ß wordt omgezet in SS.

Afwijkend

liegen - lag - gelegen
ziehen - zog - gezogen

Overige

kommen - kam - gekommen
laufen - lief - gelaufen
saugen - sog - gesogen
tun - tat - getan
rufen - rief - gerufen
lügen - log - gelogen
betrügen - betrog - betrogen
hängen - hing - gehangen
gebären - gebar - geboren
schwören - schwor - geschworen
stoßen - stieß - gestoßen
(an)fechten - focht (an) - (an)gefochten

• Hint: uitgezonderd tat en gelaufen hebben het Präteritum en het voltooid deelwoord dezelfde stamklanken als het Nederlands.