Onvoltooid verleden tijd - das Präteritum
Regelmatig werkwoord - das regelmäßige Verb
Vorming: stam (zwak) of gewijzigde stam (sterk) + uitgang.
Regelmatig zwak en sterk
| persoon |
uitgang zwak |
uitgang sterk |
| ich |
-te |
- |
| du |
-test |
-st |
| er / sie / es |
-te |
- |
| wir |
-ten |
-en |
| ihr |
-tet |
-t |
| sie / Sie |
-ten |
-en |
- een zwak werkwoord waarvan de stam eindigt op -d, -t, -chn, -ffn of -tm krijgt een 'e' tussen stam en uitgang
- een sterk werkwoord waarvan de stam eindigt op -d of -t krijgt in de du- en ihr-vorm een 'e' tussen stam en uitgang
- een sterk werkwoord waarvan de verledentijdsstam eindigt op -s, -z, -ß, of -x krijgt in de du-vorm -t als uitgang
Standaard zwak: wohnen => ich wohnte, du wohntest, er wohnte, wir wohnten, ihr wohntet, sie wohnten
Zwak op -d: reden => ich redete, du redetest, er redete, wir redeten, ihr redetet, sie redeten
Zwak op -t: arbeiten => ich arbeitete, du arbeitetest, er arbeitete, wir arbeiteten, ihr arbeitetet, sie arbeiteten
Zwak op -chn: rechnen => ich rechnete, du rechnetest, er rechnete, wir rechneten, ihr rechnetet, sie rechneten
Zwak op -ffn: öffnen => ich öffnete, du öffnetest, er öffnete, wir öffneten, ihr öffnetet, sie öffneten
Zwak op -tm: atmen => ich atmete, du atmetest, er atmete, wir atmeten, ihr atmetet, sie atmeten
Sterk: gehen => ich ging, du gingst, er ging, wir gingen, ihr gingt, sie gingen
Sterk op -s: lesen => ich las, du last, er las, wir lasen, ihr last, sie lasen
Sterk op -d: finden => ich fand, du fandest, er fand, wir fanden, ihr fandet, sie fanden
Sterk op -t: halten => ich hielt, du hieltest, er hielt, wir hielten, ihr hieltet, sie hielten
Onregelmatige werkwoorden - die unregelmäßige Verben
De onregelmatige werkwoorden gebruiken de uitgangen van het sterke werkwoord achter hun verledentijdsstam:
sein => war
haben => hatte
werden (indicatief: worden) => wurde
werden (conjunctief: zullen) => würde
Modale (hulp)werkwoorden - die modalen Hilfsverben
De modale (hulp)werkwoorden en wissen gebruiken de uitgangen van het zwakke werkwoord achter hun verledentijdsstam:
dürfen => durf (+te..)
können => konn (+te..)
mögen => moch (+te..)
müssen => muss (+te..)
sollen => soll (+te..)
wollen => woll (+te..)
wissen => wuss (+te..)
Gemengde werkwoorden - die gemischten Verben
Gemengde werkwoorden zijn zwakke werkwoorden.
In de onvoltooid verleden tijd combineren ze de uitgangen van het zwakke werkwoord echter met een gewijzigde stam:
denken => dach (+te..)
(-)bringen => brach (+te..)
(-)kennen => kann (+te..)
(-)brennen => brann (+te..)
rennen => rann (+te..)
senden => sand (+te..) (maar kan ook volledig zwak: sendete)
Verledentijdstammen van sterke werkwoorden uit de werkwoordenlijst
(exclusief gelijke/afgeleide vormen)
Zie pagina Sterk werkw. ovt+vd voor patroonherkenning.
kommen => kam
halten => hielt
geben => gab
gehen => ging
tun => tat
trinken => trank
sitzen => saß
fliegen => flog
schweigen => schwieg
singen => sang
gewinnen => gewann
verlieren => verlor
springen => sprang
essen => aß
sprechen => sprach
helfen => half
bleiben => blieb
nehmen => nahm
tragen => trug
finden => fand
sterben => starb
schlafen => schlief
stehen => stand
schreiben => schrieb
lesen => las
rufen => rief
laufen => lief
wachsen => wuchs
fallen => fiel
liegen => lag
lassen => ließ
fahren => fuhr
reiten => ritt
schwimmen => schwamm
beginnen => begann
scheinen => schien
waschen => wusch
heißen => hieß
sehen => sah
treffen => traf
gelingen => gelang
schreien => schrie
heben => hob
verschwinden => verschwand
vergessen => vergaß
fliehen => floh
schließen => schloss
riechen => roch
stinken => stank
klingen => klang
streiten => stritt
brechen => brach
genießen => genoss
steigen => stieg
erklimmen => erklomm
gelten => galt
verzeihen => verzieh
werfen => warf
fangen => fing
schlagen => schlug
ziehen => zog
schieben => schob
genesen => genas
lügen => log
stehlen => stahl
leihen => lieh
schießen => schoss
entscheiden => entschied
schneiden => schnitt
raten => riet
gleichen => glich
stechen => stach
vermeiden => vermied
geschehen => geschah
graben => grub
wiegen => wog
befehlen => befahl
bitten => bat
biegen => bog
gleiten => glitt
beißen => biss
saugen => sog
blasen => blies
fließen => floss
leiden => litt
betrügen => betrog
zwingen => zwang
erschrecken => erschrak
schaffen => schuf
unterstreichen => unterstrich
verbinden => verband
ersinnen => ersann
laden => lud
hängen => hing
greifen => griff
schmelzen => schmolz
weisen => wies
gebären => gebar
beitreten => trat bei
kriechen => kroch
treiben => trieb
sinken => sank
messen => maß
schwören => schwor
stoßen => stieß
reißen => riss
bieten => bot
reiben => rieb