Conjunctief / aanvoegende wijs - der Konjunktiv

Inleiding

De conjunctief is een werkwoordswijs die wordt gebruikt om een onwerkelijke of mogelijke handeling of gebeurtenis te beschrijven.
Daaronder vallen ook het uiten van een wens, twijfel of aansporing.
De term 'conjunctief', in het Nederlands aanvoegende wijs, slaat terug op het Latijn waarin de conjunctief vooral in bijzinnen voorkwam (die was 'gevoegd aan' een hoofdzin).

In het Nederlands is de aanvoegende wijs in onbruik geraakt en alleen nog terug te vinden in vaste uitdrukkingen en meestal in de derde persoon enkelvoud:

De vorming is meestal infinitief minus 'n'. De vorm ware is de conjunctief verleden tijd van zijn.
In de hedendaagse Nederlandse taal is de functie van de conjunctief overgenomen door het gebruik van (modale) hulpwerkwoorden en zou/zouden, de verleden tijd van zullen.

Begrip van (de geschiedenis van) de conjunctief in het Nederlands kan helpen om de Duitse conjunctief te doorgronden.




Conjunctief I

De conjunctief I gebruik je in geval van een indirecte rede: het weergeven van een uitspraak van iemand zonder aanhalingstekens te gebruiken.
De conjunctief I wordt gevormd met de stam van de tegenwoordige tijd.
Alleen sein is onregelmatig: sei, sei(e)st, sei, seien, seiet, seien.
Als de gevormde conjunctief I precies gelijk is aan de tegenwoordige tijd dan wordt ter vervanging de conjunctief II gebruikt.




Conjunctief II

De conjunctief II gebruik je om de volgende vormen uit te drukken:

De conjunctief II wordt net als de onvoltooid verleden tijd (das Imperfekt) gevormd met stam+te en daarachter de uitgang.
Sterke werkwoorden krijgen daarbij een Umlaut op een stamklinker a, o of u.

Als de gevormde conjunctief II precies gelijk is aan de onvoltooid verleden tijd dan wordt ter vervanging de conjunctief III gebruikt.
Voor zwakke werkwoorden geldt dit altijd.
Bij sterke werkwoorden zijn de vormen deels gelijk. In de spreektaal worden meestal alle vormen vervangen door de conjunctief III.




Uitgangen conjunctief I en II

Conjunctief I en II
persoon uitgang
ich -e
du -est
er / sie / es -e
wir -en
ihr -et
sie / Sie -en

Voor de onregelmatige werkwoorden sein en haben en de modale hulpwerkwoorden + wissen wordt geen vervangende conjunctief III gebruikt.
Ze gebruiken onderstaande stammen voor de conjunctief II waarbij de extra e in de uitgangen verdwijnt.

Conjunctief II stammen
persoon conjunctief II
sein wäre
haben hätte
dürfen dürfte
können könnte
mögen möchte *
müssen müsste
sollen sollte
wollen wollte
wissen wüsste





Vervangende conjunctief (III)

De vervangende conjunctief of conjunctief III wordt met name in de spreektaal steeds meer gebruikt als alternatief voor de conjunctief I en II.
Deze variant gebruikt een vorm van würden (de conjunctief II van werden) als hulpwerkwoord in combinatie met een infinitief: würde, würdest, würde, würden, würdet, würden.

Bijles Duits: uitlegvideo (les 36)
Er kommt heute Abend nicht. => Feit: Hij komt vanavond niet.
Er sagte, dass er heute Abend nicht komme. => Indirecte rede: Hij zei dat hij vanavond niet komt. Archaïsch: Hij zei dat hij vanavond niet kome.

Ich sagte, dass ich heute Abend nicht komme. => Komt overeen met de tegenwoordige tijd.
Ich sagte, dass ich heute Abend nicht käme. => Daarom ter vervanging de conjunctief II.
Ich sagte, dass ich heute Abend nicht kommen würde. => In de spreektaal wordt meestal direct de conjunctief III toegepast.

Hätte ich es gewüsst, dann hätte ich es nicht getan. => Onwerkelijkheid: Had(de) ik het geweten, dan had(de) ik het niet gedaan.
Es wäre toll, wenn die Sonne morgen scheinen würde. => Mogelijkheid: Het zou(de) leuk zijn als de zon morgen zou(de) schijnen.
Könnten Sie mir bitte helfen? => Beleefdheid: Zou u mij alstublieft kunnen helpen?